Vrijwilliger in coronatijd

Vrijwilliger in coronatijd

Nou, niks vrijwilliger in coronatijd.
Het vrijwilligerswerk op Kempenhaeghe lag vorig jaar maanden stil.
Dat was natuurlijk noodzakelijk, maar leuk vond ik het niet.
Al valt het natuurlijk helemaal in het niet vergeleken bij wat bewoners moesten doormaken. Gelukkig worden de maatregelen zo langzamerhand steeds meer versoepeld, maar het vrijwilligerswerk blijft voor mij vooralsnog stil liggen.
Wat doet dat met mij?

Ik reed iedere zaterdag met bewoners van een buitenhuis in Leende naar de kerk op Kloostervelden. Daar was dan de pastor die een dienst leidde. Er werd gezongen en gebeden. Voor mij de gelegenheid om het leven wat nader te beschouwen, alhoewel ik óók wel eens op het terras van de Broeders ben aangetroffen.
Hoe de verhouding kerk/terras lag kan ik mij niet meer herinneren.
In ieder geval had ik steevast minimaal drie passagiers. Cato, Rik en Joost. Ze waren trouwe kerkgangers.
Cato vrolijkte iedereen op tijdens de rit door mee te zingen met liedjes als Kent u de weg naar Hamelen meneer?, Vuist op vuist van Ome Willem, Bob de Bouwer en Meneer de Uil. Ook een houvast: iedere week hetzelfde repertoire.
Ze zong behoorlijk vals, maar wel heel luid.
Joost liet alles gelaten over zich heen komen, sprak niet veel en maakte een tevreden indruk; een lieve jongen. Rik daarentegen was meestal ontzettend chagrijnig en snauwde dan tegen Cato: ‘Stil!’ Niet dat dit ook maar enig gewicht in de schaal legde, al was het maar omdat Rik qua geluid niet boven Cato kon uitkomen.
Toen ik Rik in zijn rolstoel met de lift uit de bus haalde, dacht ik hem wat op te vrolijken en zei: “Onze Lieve Heer zal wel blij zijn dat je zo goed gebeden hebt!” “God bestaat niet”, snauwde hij me toe. Ik keek Rik sprakeloos aan. God is een mysterie.

Eens in de veertien dagen reed ik een busje rond met Vincent. Vincent was een jaar of vijftig, schat ik, was rolstoelafhankelijk en kon niet praten. Ik moest het hebben van zijn gezichtsuitdrukking. Daar had ik toch wel wat tijd voor nodig om enigszins te kunnen duiden hoe het met hem was. In de loop van de tijd ging dat steeds beter.

Andersom kennelijk ook. Na een paar maanden begon hij als ik hem kwam ophalen met zijn armen te zwaaien en onverstaanbare geluiden uit te stoten. Hij had er zin in!
Ik ook en we reden zomaar gedurende anderhalf uur rond, terwijl Vincent voortdurend naar buiten keek. Ik reed door de stad, zocht weggetjes op waar ikzelf nog nooit was geweest en kwam dan weer ergens uit waar ik dacht: o ja, nu zit ik hier.
Onderweg stopte ik bij een paard en een veulen, bij een kudde schapen en bij een paar koeien. Vincent bekeek alles aandachtig.

Toen ik de rolstoel van Vincent bij vertrek van zijn zorgwoning weer eens aan het vastzetten was, viel mij op dat hij niet de blije uitdrukking had die ik van hem gewend was. Ik kroop achter het stuur en keek in de spiegel. Er was iets, maar wat?
Bij de rotonde van Kloostervelden viel mij ineens iets in en ik reed terug.
Binnen haalde ik zijn knuffel op en gaf hem die aan. Zijn gedrag veranderde op slag en we hadden weer een gezellige middag.

Een paar weken geleden hoorde ik dat Vincent in het ziekenhuis lag en een paar dagen later was hij overleden. Kun je verdriet hebben als er iemand overlijdt die niet tot je familie- of vriendenkring behoort? Ja dus.

Een paar dagen in de week rijd ik met het busje van Someren naar de Boelakkers, de werkplaats in Heeze. Het busje zit meestal vol. Over het algemeen met dezelfde mensen. Na een tijdje kreeg ik aardig zicht op de karakters, maar ik kwam er al snel achter dat dit omgekeerd ook gebeurde. Zo werd Jannie erg boos op mij omdat ik haar per vergissing ‘Mieke’ had genoemd: “Jij moet Jannie zeggen”. Erik kent de route uit z’n hoofd en zegt: ”Hier moet je rechtsaf.” Ik kan het niet laten, dus ik ga linksaf. Dan krijg ik ze allemaal over me heen: “Stop, stop. Hij weet de weg niet. Oh, wat doe je dom. Je moet terug.”
Oproer in de bus. Alleen Kees Jan blijft onverstoorbaar in z’n boek lezen. Als hij de bus in komt gaat hij zitten, pakt zijn boek en slaat het pas dicht als we thuis of bij de werkplaats zijn. Ik vraag altijd wat hij aan het lezen is. Hij is bereid tot een kort gesprek daarover. Het aantal boeken geeft aan dat hij er een behoorlijk tempo op nahoudt.

Angelique is nog steeds boos en zit woest naar buiten te kijken. Op de werkplaats heeft Willem haar in haar achterste geknepen, hoor ik van de leiding. “Ik krijg haar wel rustig”, zeg ik. Nou, mooi niet. Mevrouw is zwaar, zwaar beledigd!
Gelukkig zit Willem niet in het busje. Wat ik ook zeg, Angelique draait haar hoofd om en doet alsof ze me niet hoort. Als we thuis zijn, kijk ik haar na als ze zonder te groeten met driftige stappen naar binnen beent. Er is niet zoveel voor nodig om dat te begrijpen.

Ik mis ze, ik mis ze echt allemaal.

Ik kom Peter van de Groendienst tegen die op Kloostervelden aan het werk is. We maken zoals vaker een praatje. Ik vertel dat ik vanwege de coronacrisis niet meer met het busje rijd en dat ik dat eigenlijk heel erg jammer vind. “Ach, als jij zo graag wilt rijden weet ik nog wel wat” zegt hij. Sindsdien hobbel ik op een maaimachine achter door het veld. Nieuwsgierig kijk ik in de achtertuinen van de Wilgendreef. Ik schrik van de patrijzen die uit het hoge gras opvliegen, ik zie vlinders die ik nog nooit gezien heb en bedenk dat het leven in coronatijd ook zijn mooie kanten heeft.

Joep Kooij

(Alle namen in het artikel zijn gefingeerd.
De mijne ook?)

De vrijwilligers van Kempenhaeghe zijn van onschatbare waarde.
Gelukkig zijn er inmiddels allerlei plekken binnen de organisatie waar zij zich weer kunnen inzetten. Maar nog niet alle activiteiten zijn opgestart.
We hopen dat er snel betere tijden aankomen, voor ons allemaal.